Bevolkingsgegevens |
Referenties:
Formele naam :
Bevolkingsgegevens gemeente Den Haag
Bron : Bevroren bestand Burgerzaken
Bronhouder : Dienst Publiekszaken (DPZ)
Actualiteit :
2020
Peildatum (jaarcijfers) : Standgegevens per 1
januari zijn definitieve Haagse gegevens.
Peildatum (maandcijfers) :
Standgegevens per de 1e van iedere maand zijn altijd voorlopige
gegevens.
Vernieuwing data (jaarcijfers) : medio juni-aug (afhankelijk van
beschikbaarheid)
Vernieuwing data (mndcijfers) : omstreeks de 10e van iedere
maand
Geografisch niveau : buurt
Omschrijving:
Bronbestand(en)
Als bronbestand is gebruik gemaakt van CBS
bevolkingsontwikkelingsgegevens uit Teledata voor de periode 1977-1992.
Voor de periode na 1993 is gebruik gemaakt van
het zgn. ‘Bevroren bestand burgerzaken’ met als peildatum 31 december. Vanwege
de actualiteit werkt DSO met de zgn. bevroren bestanden. In de loop van het
jaar vinden er administratieve correcties plaats. Hierdoor kunnen er
verschillen in totalen tussen de CBS-cijfers en de door DSO gehanteerde
aantallen ontstaan.
Definities:
Aantal inwoners:
Vanaf 1993 wordt gebruik gemaakt van het
bevroren bestand burgerzaken. Het aantal inwoners uit dit bestand verschilt van
het aantal inwoners volgens de CBS-statistieken. Dit komt doordat het CBS
achteraf administratieve correcties uitvoert.
Bevolking naar leeftijd:
Aantal personen naar leeftijdscategorie.
De gemiddelde leeftijd van de bevolking wordt
bepaald aan de hand van de bevolking naar leeftijd op 1 januari. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van het klassemidden.
Bevolking naar gezinssamenstelling:
Aantal personen naar gezinssamenstelling. Onder
gezinssamenstelling wordt hier verstaan conform de definitie van burgerzaken de
gezinssamenstelling bepaald aan de hand van de burgerlijke staat van de
persoon:
Echtpaar:
dit is de (mannelijke) partner binnen een echtpaar.
Echtpaar
met kinderen: dit is de
(mannelijke) partner binnen een echtpaar met een of meer kinderen.
Alleenstaande
met kind: dit is een
alleenstaande met een of meer kinderen.
Echtgenoot: dit is de
echtgenoot binnen een echtpaar of de echtgenoot binnen een echtpaar met kind of
kinderen .
Kinderen: dit is het
kind of de kinderen van een echtpaar met kind of kinderen of het kind of
kinderen van een alleenstaande met kind of kinderen
Alleenstaand: dit
is een alleenstaande.
Hoofd partnerrelatie dit zijn 2 partners.
Hoofd huwelijkse relatie dit zijn 2
gehuwden van hetzelfde geslacht.
Let op:
hiermee worden niet de huishoudens bedoeld.
Immers de
niet gehuwde personen vallen onder de categorie alleenstaand ook als zij
samenwonen.
Hierdoor is het niet mogelijk om een redelijke indicatie te maken van het aantal huishoudens, omdat niet bekend is hoeveel ongehuwde personen samenwonen.
Bevolking naar periode van vestiging op adres:
Aantal personen naar periode van vestiging op
het huidige woonadres.
Bevolking naar periode van vestiging in
gemeente:
Aantal personen naar periode van vestiging in
de gemeente Den Haag.
Bevolking naar periode van vestiging in
Nederland:
Aantal personen naar periode van vestiging in
Nederland.
Bevolking naar woon-ervaring-duur:
Aantal personen onderverdeeld naar Hagenaar (HG:
altijd in Den Haag gewoond) en niet-Hagenaar (NHG: niet altijd in Den Haag
gewoond) naar periode van vestiging op het huidige woonadres.
Etniciteitsgroep (VNG):
Aantal personen naar etniciteitsgroep volgens
de landelijke definitie van 1993, samengevat in de publicatie
"Identificatie en registratie van etnische herkomst; een handleiding voor
registratie en beleid”, VNG, 1993. De vaststelling van etniciteit vindt plaats
op basis van drie criteria: het geboorteland van de persoon, van de moeder en
van de vader.
Deze drie gegevens vormen de zogenoemde
basisinformatie op grond waarvan wordt vastgesteld of de betrokkene tot de
doelgroep van het minderhedenbeleid moet worden gerekend.
De uitgangspunten die aan de modelclassificatie
ten grondslag liggen zijn de volgende:
1
Achterstandsperspectief.
De
voorbeeldclassificatie gaat uit van het gegeven dat het beleid zich richt op
groeperingen die zich in overwegende mate in een achterstandspositie ten
opzichte van autochtone Nederlanders bevinden. Daarom wordt in de
classificatie, wat betreft de volledigheid van de identificatie van
groeperingen, prioriteit gegeven aan de identificatie van achterstandsgroepen.
Dit betekent dat
(geboorte)landen worden ondergebracht in een aantal categorieën. Daarbij vindt
toedeling plaats aan de hand van de kansen die personen uit de desbetreffende
categorieën in Nederland hebben.
De landenindeling
waarmee wordt gewerkt bij de classificatie is de volgende:
A1 Nederland
A2 Overige rijke landen, die geen onderwerp
zijn van achterstandsbeleid (Noordwest-Europa; Noord‑Amerika; Australië;
Nieuw-Zeeland; Japan, inclusief het voormalige
Nederlands-Indië)
B Overige landen, die potentieel
doelgroep zijn van achterstandsbeleid (Oost‑Europa; Zuid‑Europa;
Azië; Midden‑ en Zuid‑Amerika; Afrika).
2. Neutraliteit.
De classificatie
dient algemeen bruikbaar te zijn. Dit betekent dat de classificatie niet is
toegesneden op tijd‑ en plaatsgebonden doel-groepomschrijvingen van
hetzij het landelijke, hetzij een gemeentelijk minderhedenbeleid. Gestreefd
wordt naar een 'neutrale' telling, die in uiteenlopende situaties bruikbaar
is. Dit leidt ertoe dat verschillende
achterstandscategorieën hetzelfde gewicht hebben tijdens de classificatie. Bij
deze werkwijze is er, althans wat dit aspect betreft, geen systematische
vertekening in de omvang van de verschillende etnische groeperingen. Deze
verschillen treden wel op indien ook binnen categorie B prioriteit zou worden
gegeven aan bijvoorbeeld een subcategorie B1 die de doelgroepen van het
landelijke minderhedenbeleid bevat.
3. Prioriteitsvolgorde.
Bij de classificatie
wordt gebruik gemaakt van drie verschillende identificatiecriteria (GLP, GLM,
GLV), die in uiteenlopende combinaties kunnen voorkomen. In veel gevallen zal
dat niet tot problemen leiden en ligt het classificatieresultaat voor de hand:
wanneer de drie geboortelanden
overeenstemmen is het evident dat classificatie in de desbetreffende categorie
plaatsvindt. In een aantal gevallen is het
resultaat echter minder vanzelfsprekend en zullen min of meer arbitraire
keuzen moeten worden gemaakt ten aanzien van het onderlinge gewicht van de
uiteenlopende identificatiecriteria.
Dit betekent dat de
vaststelling of iemand tot de doelgroepen van het minderhedenbeleid behoort in
eerste instantie geschiedt aan de hand van het geboorteland van de betrokkene
zelf. Indien op grond van deze score geen indeling volgt bij de doelgroep
(categorie B), vindt classificatie plaats aan de hand van de geboortelanden van
de ouders. Indien één of beide ouders een geboorteland hebben dat tot de B‑categorie
behoort, vindt classificatie bij de desbetreffende groepering plaats. In het
geval dat de ouders in verschillende landen uit de B‑categorie zijn
geboren, is het geboorteland van de moeder doorslaggevend.
Etniciteitsgroep
(CBS)
Kenmerk dat weergeeft met welk land een persoon
een feitelijke verwantschap heeft, gegeven het geboorteland van de ouders of
van zichzelf. De definitie is in 1999 vastgesteld als standaard voor
CBS-publicaties.
Bij de CBS-definitie worden een 7-tal etnische
groepen onderscheiden. De gemeente Den Haag heeft daaraan de etnische groepen
Oost-Europees en Indonesisch toegevoegd.
Dit kenmerk maakt in eerste plaats onderscheid
tussen autochtoon en allochtoon.
Ten tweede geeft het een nadere onderscheiding
van de allochtone bevolking in generatie. Een eerste generatie allochtoon heeft
als herkomstgroepering het land waar hij of zij is geboren. Een tweede
generatie allochtoon heeft als herkomstgroepering het geboorteland van de
moeder, tenzij dat ook Nederland is. In dat geval is de herkomstgroepering
bepaald door het geboorteland van de vader. Bij de tweede generatie is er ook
een onderscheid tussen personen met één of twee in het buitenland geboren
ouders.
Ten derde is er een onderscheid tussen westerse
en niet-westerse allochtonen.
Dit is ingegeven door de grote verschillen in
sociaal-economische en –culturele situatie. Binnen de groep niet-westerse
allochtonen worden ook nog vier grote doelgroepen van het minderhedenbeleid van
de overheid onderscheiden, te weten de herkomst- landen Suriname, Nederlandse
Antillen/Aruba, Turkije en Marokko.
Waarom een nieuwe definitie?
Vanaf 1995 gebruikt de Gemeente Den Haag de
VNG-definitie (zie etniciteitsgroep (VNG)) voor het bepalen van etnische
groepen. Deze definitie werd ook door de meeste andere gemeenten gehanteerd. In
Den Haag werden de volgende etnische groepen onderscheiden: Surinamers,
Antillianen, Turken, Marokkanen, Zuid-Europeanen, personen uit ‘overige
niet-geïndustrialiseerde landen’, personen uit ‘geïndustrialiseerde landen’ en
Nederlanders.
Een belangrijk doel was om aandachtsgroepen te
kunnen onderscheiden, de etnische minderheden. Het gaat daarbij om de eerste
zes etnische groepen. Na meer dan 10 jaar blijkt de VNG-definitie steeds minder
goed te voldoen. Zo worden de Zuid-Europeanen volgens deze definitie nog steeds
tot de etnische minderheden gerekend. Er is echter al geruime tijd geen
sociaal-economische achterstand meer van deze groep. Steeds vaker werden in
onderzoeken en statistieken de Zuid-Europeanen daarom niet meer tot de
aandachtgroepen gerekend. Dit betekende dat er geen eenduidige cijfers meer
werden gehanteerd. Bij veel gemeenten ontstond daarom behoefte aan een nieuwe
definitie die beter aansluit aan de realiteit. Tegelijkertijd blijft
eenduidigheid gewenst, zodat iedereen dezelfde cijfers hanteert. Aangezien het
CBS enige jaren geleden een nieuwe definitie heeft ontwikkeld die aan beide
voorwaarden voldoet, heeft de gemeente Den Haag besloten om de CBS-definitie
ook op te nemen. Overigens blijft de Gemeente Den Haag ook de VNG-definitie
gebruiken.